|
|
Bijlage
6
GRENZEN
1.
“De
grens is de vruchtbaarste plek van inzicht.”
P.
Tillich
De
grens scheidt en verbindt tegelijkertijd. Je lichaam is een grens. Je huid is de
scheiding tussen buiten en binnen. Via de huid heb je contact met je omgeving.
Via je zintuigen neem je de omgeving waar en kun je onderscheiden en je eigen
plaats bepalen. Via je mond haal je dingen van buiten binnen waardoor je in
leven blijft. De scheiding tussen buiten en binnen is nooit absoluut. De
scheiding is tegelijk verbinding, anders zou er geen leven mogelijk zijn.
Op
de plaats waar ik sta kan op dit zelfde moment niemand anders staan. Deze
uitsluiting is essentieel voor mijn existentie. Verbinding met mijn omgeving,
product zijn van mijn omgeving, afhankelijk zijn van mijn omgeving betekent dat
ik in een voortdurende staat van wording ben. Differentiering is het instrument
waarmee ik mij geestelijk kan onderscheiden. Daardoor ontdek ik mijn eigen
plaats. Mijn plaats is niet absoluut. Ze is contextgebonden en lichamelijk
gekleurd. Het feit dat ik adem haal maakt van mij een bijzonder wezen. Zonder
lucht blijft er al heel snel niet veel van mij over. Zonder aandacht en liefde
blijft mijn innerlijk wezen eenzaam en kom ik niet tot ontwikkeling. Lichaam en
geest zijn beiden afhankelijk van de omgeving. Beiden kunnen niet zonder, beiden
komen er uit voort.
Wat
draag ik dan als individu, als persoon extra bij aan mijn ontwikkeling? Veel is
biologie, product van een lang proces. Toch spreken wij over uniciteit van de
mens, elk menselijk wezen. Over individualiteit en een on-opgeefbare
persoonlijkheid. De vingerafdruk is uniek. Dat is een code van de huid, het
lichaam. Maar wat ben je meer als lichaam, meer als uniek lichaam? Zijn dat mijn
gedachten en gevoelens? Mijn daden, mijn gedrag en mijn overwegingen? Ben je als
persoon een samenspel van dat alles en dát is het dan?
Via
de taal maken we aan elkaar kenbaar wat ons bindt en onderscheidt. De taal
levert ons het instrumentarium om dat kenbaar en duidelijk te maken. De taal is
de basis onder ons denken en het verwoorden van ons gevoel en onze
gedachtestroom. De taal kleurt onze waarneming van de omringende werkelijkheid
en omgekeerd kleurt de waarneming het gebruik van de taal. De taal als spel,
taalspel, blijft een serieuze zaak. Taal is het afgrenzen van de dingen via
woorden, via begrippen. Elk woord is kenbaar omdat er ruimte, een leegte als
afgrenzing, bestaat tussen de afzonderlijke letters. Elke letter heeft een eigen
vorm anders zouden we ze niet kunnen onderscheiden en herkennen. Taal zou niet
mogelijk zijn zonder dit individuele karakter van elke letter, elk taalteken.
Ook de taal is een grensfenomeen. Ze verbindt en ze scheidt, zelfs tot in haar
materialiteit.
2.
“De
hoop komt op de volgende pagina. Sluit het boek niet. Ik heb verschillende
pagina’s van het boek omgeslagen zonder de hoop te ontmoeten. Misschien is de
hoop het boek.”
Edmond
Jabès
Taal
schept ruimte. In de letterlijke zin van het woord. Taal vult de ruimte, in het
spreken, in het schrijven. Taal neemt net als het lichaam ruimte in. Gesproken
taal is op het eerste gezicht minder veeleisend dan taal op papier. Maar de
schijn kan bedriegen. Kijk naar het effect van grote toespraken op het publiek.
Levens worden erdoor op hun kop gezet. Massa’s worden in beweging gebracht.
Grenzen die niet overschrijdbaar leken worden overschreden als de massa in
beweging komt.
Taal
vult ook de geestelijke ruimte, de geestelijke ruimte is en wordt er door
opgebouwd. Een voortdurend proces. Zonder aarde geen hemel, zonder taal geen
leven, menselijk leven. Wat is net als in het landschap de horizon waarlangs
zich het taalspel aftekent? Wat is de taalhorizon, welke taalhorizon scheidt de
hemeltaal van de aardetaal?
In
het landschap geeft de horizon jou de kans om je te oriënteren. Waar kom ik
vandaan, waar ga ik naartoe, welke weg zal ik nemen om mijn doel te bereiken.
Als je doel de horizon zelf is, zul je het doel nooit bereiken, maar binnen het
kader van het zichtbare en voorstelbare en haalbare kan de horizon een goede
graadmeter en grens zijn om je te oriënteren. De horizon geeft jou een plaats
in het landschap. Je krijgt de kans om jezelf te ontdekken. In de ruimte en in
de tijd.
In
de taal is de horizon het feit dat je kunt spreken in de eerste persoon. Het
voor “mij” wordt er door zichtbaar gemaakt. Elk wij is eigenlijk al een stap
te ver, ideologie, een onzegbaar iets dat wel wordt uitgesproken maar meestal
veel te makkelijk. Het wij in de mond van leiders en politici roept automatisch
de vraag op wie zij met ‘wij’ bedoelen en of zij daar werkelijk deel van
uitmaken. Daarom is de eerste persoon meer bet rouw baar. Dan gaat het alleen
maar over jezelf, over jouw plaats en jouw beleving. Jouw mening, jouw gevoelens
zijn bij uitstek de jouwe. Daar ligt de grens. Er kan een wijgevoel ontstaan bij
herkenning en afbakening, maar het ik dat eronder verstopt ligt is fundamenteel.
In die zin is de eerste persoon een houvast, een horizon in het taalspel.
In
feite is de eerste persoon een samentrekking van de horizon in het landschap in
een enkel individu. De lijn van de horizon wordt een punt: een mens. En nog
exacter, een mens met opvattingen en gevoelens, samengebald in het persoonlijke,
in de persoon die ik zegt, en die zich kenbaar maakt met een naam. “Ik
ben….”Dichter kan deze horizon in de taal niet worden. Meer samengebald
hoeft ook niet. In het “ik ben… “wordt alles al gezegd, al is het bij
benadering en heeft de inhoud van het “ik ben” de neiging uit te zwermen
over de persoonlijke taal, het geestelijk landschap van de persoon.
Het
“ik ben…” manifesteert zich in de wereld. Het trekt grenzen. Het
analyseert en differentieert. Het onderzoekt en wikt en weegt. Het laat zich
gelden. Het schrijft. Het bewijst zichzelf. Totdat er geen lichaam meer is dat
dit proces kan volhouden. Het “ik ben….” stijgt uit boven zichzelf. Het
legt getuigenis af in een boek. Daarmee maakt het zichzelf groter, breder,
wijder. Het nodigt uit. Het boek wil gelezen worden, het boek werkt.
3.
“Wat
maakt een boek tot boek, tot het boek der boeken? Waarom wordt een boek bijbel?
Een boek dat die naam waardig is, is een boek waar de kracht van het gezegde
uitstijgt boven de intentie van het zeggen. Het bevat meer dan het bevat. In Het
boek trekt de betekenis, die statisch is aangeduid in de lettertekens, de tekst
open die erin wordt beschreven. Er is in het boek een andere betekenis die de
directe betekenis van de intentie tot spreken in stukken scheurt. Het bijbelse
boek is een uitbarsten van het kleinere dat iets groter’s bevat – op weg
naar de ervaring om het oneindige te denken. Het grotere binnen het kleinere,
dat wordt geopenbaard in het boek, dat is het idee van de levende transcendentie
in het Jodendom. Wat belangrijk is om op te merken is niet het buitengewone feit
dat het grotere, het oneindige een plek krijgt in het eindige, het kleinere,
maar het overvloeien dat niets anders is dan zegenspreuk. Het boek is dus de
toonbeeld van een paradox – of van een ontmoeting. Het ontvangt het oneindige,
maar tegelijk maakt het de onmogelijkheid zichtbaar voor deze ontvangst, zien
latend dat het oneindige zichzelf niet toestaat om omvat te worden of opgesloten
in het heden waar wij een overwicht over hebben. Er is een overvloeien, een
uitbraak van het boek in drie boeken. Interpretatie is niets anders dan
schepping van het surplus van betekenis dat de uitbraak mogelijk maakt en de
transcendentie. De paradox is de volgende: Het boek is een boek wanneer het niet
langer een boek is.”
Als
je gegrepen wordt door de taal, de tekst van een boek word je als het ware
letterlijk gegrepen want er gebeurt iets met je waardoor je vol raakt van
datgene wat je gelezen hebt. Er wordt een grens overschreden, een overschrijding
van een situatie waarin je vanuit een passiviteit actief wordt, geraakt wordt en
in vuur en vlam wordt gezet zodat je gaat vertellen en getuigen van datgene wat
je geraakt heeft. Alleen al het feit dat dit proces kan plaatsvinden is al
genoeg bewijs voor dit gebeuren van grensoverschrijding. De betekenis uit het
boek wordt in jou betekenis. Niet helemaal hetzelfde, maar het is een
geestkracht die aan de letters ontsnapt. Letters van vuur. Daarom is de
goddelijke taal een taal in vurige tongen. Een vertrouwd bijbels beeld.
Het
in beweging komen is een effect van het woord. Het is ook het resultaat van de
durf om ervoor open te staan en het woord toe te laten. Deze openheid
veronderstelt een soort toegewijdheid, een inademing van betekenis. Dan is er
geestelijk leven als de moed er is om te ademen. Gevolg van deze beweging is dat
er nieuwe ruimte ontstaat. Een nieuwe horizon met vergezichten. Hoop leeft op
alsof het vuur begoten wordt met olie. Levenslust verspreidt zich door het
lichaam. Dat is niet alleen de kracht van de taal maar ook de ontvankelijkheid
van de ontvanger, die zich bewust van de context en de onderlinge samenhang de
stap durft te zetten om het boek open te slaan.
Manifesteert
het oneindige zich nu werkelijk in het eindige, is de begrenzing van het eindige
geen definitieve hindernis om het oneindige toe te laten? De ontkenning van het
oneindige betekent geen definitief bewijs dat het oneindige er niet is. De
bevestiging van het oneindige vraagt om verdere invulling. Wat is oneindigheid?
Een verder denken dan het eindige. Een voortzetting van een beweging waarvan
geen einde kan worden gedacht? Is dat niet ook allereerst een
gedachte-experiment, een rationeel fenomeen? Is er ook een grond, een basis
waarop dit denken kan steunen? Of is het enkel een gedachte, een extrapolatie
zonder afgrenzing. Is het oneindige het grenzeloze? Bestaat er zoiets als het
grenzeloze en is dit kenmerk aan verschijnselen toe te kennen? Zelfs de tijd,
het begin van het heelal en de kosmos schijnen een grens te hebben als men
spreekt over een begin. Het begin en het einde zijn grenzen. Daarom vertelt de
bijbel een verhaal in de vorm van een gedicht over het begin en niet een
wetenschappelijke theorie die getoetst moet worden. Misschien bestaat de
oneindigheid alleen maar in het verhaal. Want de oneindigheid ontrekt zich aan
het heden en aan de instrumenten vanuit dit heden om de eindigheid te meten. Als
een mens slechts een beperkte tijdsspanne leeft, hoe zou hij dan in staat kunnen
zijn om de eeuwigheid te meten. Eeuwigheid in ruimte en in tijd zijn dus
fenomenen die buiten onze waarneming van de werkelijkheid vallen en dus figuren
enkel in onze taal en onze gedachten.
Als
er sprake is van het intreden van het oneindige binnen het eindige, het
openmaken van het eindige en het verwijzen naar het oneindige in onze taal, dan
is dat niet slechts een metafoor maar eerder een kwestie van performatief
taalgebruik. Taal heeft effect en in dat effect wordt het oneindige zichtbaar.
Het oneindige is dus resultaat van een betekenis die wordt opgepakt en verder
gebracht, getransponeerd, opnieuw beleefd en tot leven gebracht. Een soort
opstanding uit de dood, uit de taal die dood leek, in het leven dat taal nodig
heeft om te kunnen ademen.
Het
oneindige wordt als oneindige geduid. Het staat niet op zichzelf los van de
betekenis die eraan wordt toegekend. Maar het overstijgt ook deze betekenis, het
raamwerk van de taal kan het niet begrenzen en gevangen zetten. De mens, het
individu, de persoon is dus een schakel in dit proces. Het landschap op zichzelf
is aanwezig maar het feit dat het landschap, “schepping” wordt genoemd,
schepping van land, een land, betekent al dat er duiding, betekenisgeving aan
het werk is. Het is er niet zomaar, maar we zetten het in een bepaalde setting,
een patroon van betekenissen. Het binnenbreken van het oneindige in het
landschap is dus allereerst een binnenbreken van het oneindige in de taalinhoud
en in de wijze waarop wij betekenis geven. Is dat voldoende, voldoet deze
beschrijving van een grensoverschrijding? Is het oneindige voldoende geduid?
Laat het zich nog verder duiden en zijn er nog andere betekenisvelden aan te
voeren?
Misschien
wordt het oneindige ook zichtbaar in de grens zelf die nooit exact is te
trekken, en net zoals in de fractals duiken er telkens nieuwe betekenispatronen
op, nieuwe vormen die als beweging nooit zijn afgesloten. Op een zekere afstand
en vanuit een bepaald perspectief lijkt er helderheid te zijn en scheiding, maar
dichterbij vervaagt het onderscheid zoals een voortgaande analyse van de
verfstructuur op microniveau een schilderij heel anders doet uitzien. Taal en
betekenisgeving is dus ook een instellen van het perspectief anders is er niet
zo veel zichtbaar en valt een plaatsbepaling moeilijk uit. Oneindigheid onttrekt
zich niet aan dit proces maar het uiteindelijke perspectief om helder zicht op
deze oneindigheid te krijgen is voor de mens niet in te nemen omdat het lichaam
onderworpen is aan de wetten van de tijd en de vergankelijkheid.
John Hacking
|
|
© Canandanann 20-09-2006 16:58:03
|