|
|
Samenvatting
“Du weisst nicht, Mensch, was du warst, bevor du deinen Leib und deine Seele bekamst. Du weisst nicht, wie du geschaffen wurdest, aber du willst Himmel und Erde erforschen! Du willst die Schöpfung beurteilen, Gott vor dein Gericht stellen und alles wissen – und vermag doch nicht einmal das Allergeringste richtig zu deuten. Du kannst dir ja nicht einmal erklären, was in deinem Körper vorgeht und was sein wird, wenn er sein Leben endet.”
Hildegard von Bingen[1]
“Sprechen
ist nicht sehen. Das Sprechen befreit das Denken von jener optischen Forderung,
der in der abendländischen Tradition seit Jahrtausenden unsere Annäherung an
die Dinge unterliegt und die uns veranlasst, unter der Garantie des Lichts oder
unter der Drohung des Fehlens von Licht zu denken. Zählen Sie all die Worte,
durch die suggeriert wird, dass man, um die Wahrheit zu sagen, nach dem Mass des
Auges denken muss.”
Maurice
Blanchot[2]
Bij wijze van samenvatting
« Magicien
de l’insécurité, le poète n’a que des satisfactions adoptives. Cendre
toujours inachevée”
René
Char[3]
“Als tovenaar van de onzekerheid heeft de dichter enkel geadopteerde bevrediging. Altijd onvoltooide as.”
Sobre el tiempo
presente
Se
freres vous clamons, pas n'en devez
Avoir
desdaing, quoy que fusmes occis
Par
justice.
BALLADE
DES PENDUS
Escribo
desde un naufragio,
desde
un signo o una sombra,
discontinuo
vacio
que
de pronto se llena de amenazante luz.
Escribo
sobre el tiempo presente,
sobre
la necesidad de dar un orden testamentario a nuestros
gestos,
de
transmitir en el nombre del padre,
de los hijos del
padre,
de los hijos oscuros
de los bijos del padre,
de
su rastro en la tierra,
al
menos una buella del amor que tuvimos
en
medio de la noche,
del
llanto o de la llama que alla vez alza al hombre
al tiempo ávido del
dios
y
arrasa sus palacios, sus ganados, riquezas,
basta
el tejo y la úlcera de Job el voluntario.
Escribo
sobre el tiempo presente.
Con
lenguaje secreto escribo,
pues
quién podría darnos ya la clave
de
cuanto hernos de decir.
Escribo
sobre el hálito de un dios que aún no ha tornado forma,
sobre
una revelación no hecba,
sobre
el ciego legado
que
de generación en generación llevará nuestro nombre.
Escribo
sobre el mar,
sobre
la retirada del mar que abandona en la orilla
formas
petrificadas
0
restos palpitantes de otras vidas.
Escribo
sobre la latitud del dolor,
sobre
lo que hemos destruido,
ante
todo en nosotros,
para
que nadie pueda edificar de nuevo
tales
muros de odio.
Escribo
sobre las humeantes ruinas de lo que creímos,
con
palabras secretas,
sobre
una visión ciega, pero cierta,
a
la que casi no han nacido nuestros ojos.
Escribo
desde la noche,
desde
la infinita progresión de la sombra,
desde
la enorme escala de innumerables números,
desde
la lenta ascensión interminable,
desde
la imposibilidad de adivinar aún la conjurada luz,
de
presentir Ia tierra, el término,
la
certidumbre al fin de lo esperado.
Escribo
desde la sangre,
desde
su testimonio,
desde
la mentira, la avaricia y el odio,
desde
el clamor del hambre y del trasmundo,
desde
el condenatorio borde de la especie,
desde
la espada que puede herirla a muerte,
desde
el vacio giratorio abajo,
desde
el rostro bastardo,
desde
la mano que se cierra opaca,
desde el genocidio,
desde los niños
infinitamente muertos,
desde el árbol
herido en sus raíces,
desde lejos,
desde el tiempo
presente.
Pero escribo también
desde la vida,
desde
su grito poderoso,
desde
la historia,
no
desde su verdad acribillada,
desde
la faz del hombre,
no
desde sus palabras derruidas,
desde
el desierto,
pues
de alli ha de nacer un clamor nuevo,
desde
la muchedumbre que padece
hambre
y persecución y encontrará su reino,
porque
nadie podria arrebatárselo.
Escribo
desde nuestros huesos
que
ha de lavar la lluvia,
desde
nuestra memoria
que
será pasto alegre de las aves del cielo.
Escribo
desde el patíbulo,
ahora
yen la hora de nuestra muerte,
pues
de algtIn modo hemos de ser ejecutados.
Escribo,
hermano mío de un tiempo venidero,
sobre
cuanto estamos a punto de no ser,
sobre
la fe sombría que nos lleva.
Escribo sobre el
tiempo presente.
José
Angel Valente[4]
Over het heden
Se
freres vous clamons, pas n'en devez
Avoir
desdaing, quoy que fusmes occis
Par
justice.
BALLADE
DES PENDUS
Ik schrijf uit een
schipbreuk,
uit een teken of een
schaduw,
een afgebroken leegte
die opeens volloopt
met dreigend licht.
Ik schrijf over het
heden,
over de noodzaak om
een testamentaire orde aan onze gebaren
te geven,
om door te geven in
de naam van de vader,
van de kinderen van
de vader, -
van de duistere
kindskinderen,
van hun spoor op
aarde,
tenminste een spoor
van de liefde die we ondervonden
in het holst van de
nacht,
van de klacht of de
vlam die de mens zowel verheft
tot de gretige tijd
van de god
als zijn paleizen,
kudden en rijkdommen verwoest
tot aan de scherf en
de zweer van Job de vrijwillige.
Ik schrijf over het
heden.
Ik schrijf in
geheimtaal,
want wie zou ons nog
de sleutel kunnen geven
van alles wat we
moeten zeggen.
Ik schrijf over de
adem van een nog vormeloze god,
over een nog niet
voltrokken openbaring,
over de blinde
afgezant
die generaties lang
onze naam zal dragen.
Ik schrijf over de
zee,
over de zee die zich
terugtrekt en op het strand
versteende vormen
achterlaat
of trillende
restanten van andere levens.
Ik schrijf over de
breedte van de pijn,
over wat we verwoest
hebben,
vooral in onszelf,
opdat niemand ooit
nog zo'n muren van haat
kan optrekken.
Ik schrijf over de
walmende ruïnes van ons geloof,
met geheime woorden,
over een blind maar
trefzeker visioen,
waarvoor onze ogen
amper zijn geboren.
Ik schrijf uit de
nacht,
uit de eindeloze
voortgang van de schaduw,
uit de enorme schaal
van ontelbare getallen,
uit de trage,
eindeloze beklimming,
uit de onmogelijkheid
het samenzwerende licht te voorspellen,
de aarde te
voorvoelen, het einde,
en tenslotte de
zekerheid van het langverwachte.
Ik schrijf uit het
bloed,
uit zijn getuigenis,
uit de leugen, de
inhaligheid en de haat,
uit de schreeuw van
de honger en de onzienlijke wereld,
uit de veroordelende
rand van de soort,
uit het zwaard dat
die soort dodelijk kan treffen,
uit de draaiende
leegte beneden,
uit het aangezicht
van de bastaard,
uit de hand die zich
ondoorzichtig sluit,
uit de volkerenmoord,
uit de kinderen
eindeloos gestorven,
uit de boom in zijn
wortels gewond,
uit de verte,
uit het heden.
Maar ik schrijf ook
uit het leven,
uit zijn krachtige
schreeuw,
uit de geschiedenis,
niet uit zijn
neergekogelde waarheid,
uit het gelaat van de
mens,
niet uit zijn
neergehaalde woorden,
uit de woestijn,
want daaruit komt een
nieuw protest,
uit de menigte mensen
die honger en vervolging
lijden en hun rijk
zullen vinden,
want niemand kan het
hun afpakken.
Ik schrijf uit onze
beenderen
die de regen zal
wassen,
uit ons geheugen
dat blij grasland
wordt voor de hemelse vogels.
Ik schrijf van op het
schavot,
nu en in het uur van
onze dood,
want we worden hoe
dan ook terechtgesteld.
Ik schrijf, broer van
een komende tijd,
over alles wat wij op
het punt staan niet te zijn,
over het donkere
geloof dat ons stuwt.
Ik schrijf over het
heden.
“Résumé”
Vergiss Vergiss die poetische Wahrheit Es gibt nur die Wirklichkeit sagen die Klugen Vergiss die Wirklichkeit Es gibt nur die poetische Wahrheit sagen die Träumer der wahren Wirklichkeit
Rose Ausländer
Poëzie bewerkt als het ware een transitionele realiteit: de tussenruimte tussen het profane en het sacrale wordt overbrugd, de epifanie wordt mogelijk. Deze metafoor van de ruimte keert voortdurend terug in de geciteerde gedichten als een vooronderstelling. Kan het landschap de belofte vervullen van een tempel waar hemel en aarde (tijdelijk) bijeenkomen, waar de grens is opgeheven. In de Romantiek was men hierover positief gestemd ondanks het gevoel van existentiële leegte, als het ware de andere kant van de medaille. In het oosters landschap is het vanzelfsprekend. In de geschiedenis van de westerse schilderkunst heeft men hierover verschillend gedacht en is de goddelijkheid van het landschap langzaam veranderd in de ‘scheppingskracht’ en ideeënrijkdom van de individuele kunstenaar. Het geschilderde landschap is eigenlijk altijd “construct” geweest en gebleven. Dat laat niet alleen de semiose zien bij de afzonderlijke kunstenaar, het is ook een beeld dat parallel loopt aan de geschiedenis van de westerse filosofie. Het perspectief in de schilderkunst was een vorm van toe-eigening van de onmetelijke ruimte. Zo ook in de wetenschap, waar de ‘objectieve waarneming’ de wijze werd waarop de werkelijkheid werd bestudeerd en beschreven. In de wetenschap zien we een wending naar de dingen, in de schilderkunst uiteindelijk een wending naar het subject van de schilder. Het landschap is in deze ontwikkeling hoe dan ook een vorm van heterotopie gebleven, een andere (en meestal) niet werkelijke plaats. Tenminste niet zo werkelijk dat je het schilderij kunt binnenstappen. Als heterotopie neemt het kunstwerk volgens Foucault een tussenplaats in tussen empirie en theorie met een geheel eigen ‘discours’, in de woorden van Foucault een ‘contre-discours’. De kunstenaar overschrijdt de grenzen en deze grensoverschrijding is wezenlijk voor zijn werk. Het was de theoloog Tillich die de grenzen de meest vruchtbare plaats noemde van inzicht. Ik zou hieraan toe willen voegen ‘en de verbeelding’. Armando en Anselm Kiefer werken voortdurend op een grensvlak, hun werk legt daar een krachtig getuigenis van af. Kiefer noemt schilderen niet voor niets ‘als om de krater heen gaan’. De krater was (of is) een vuurspuwende mond, verleden (en dreigende belofte). Als de transparantie van de werkelijkheid voor het transcendente niet verloren is gegaan, ook niet in deze moderne tijd, kan kunst werken als talisman, als brug naar het heilige, als medium naar een andere (zijde van de) werkelijkheid. Bij Caspar David Friedrich stootte de eindigheid op het oneindige in de beleving van de natuur. Maar bij hem bleek net hoe belangrijk het taalproces is, net zoals bij Kiefer en Armando, om die ervaringen te verwoorden. Vandaar dat ik heel wat terzijdes die taal en het tot stand komen ervan ter sprake heb gebracht. In de oosterse landschappen zijn de uitgangspunten anders:
energiestromen en verbondenheid met de natuur worden daar anders beleefd, iets
wat de filosoof en huiskamergeleerde Kant zich maar nauwelijks kon voorstellen.
De beleving van authenticiteit in het landschap en in het kunstwerk waren voor
hem onbekend. De westerse filosofie kan daarom niet alleen een maatstaf leveren
om het landschap te bestuderen. Ook de afwezigheid van het goddelijke is een
sleutel tot verstaan. In de leegte van de afwezigheid kan van alles opbloeien.
Net zoals het lege vat met alles gevuld kan worden. De leegte van het vat is
niet alleen maar mogelijkheidsvoorwaarde, het is het wezen ervan. Achter of
onder de zichtbare werkelijkheid kan zich een andere verbergen, een hermetische
werkelijkheid met andere categorieën. Het sneeuwbedekte landschap is hiervoor
een prachtige metafoor. Het mooie van de taal is dat je alles kunt zeggen. De
ontdekking van wereld en leven in de wereld wordt in de taal uitgedrukt en
krijgt bestaansrecht. Je kunt alle kanten op, ook het mogelijke epifanische karakter, het numineuze in het landschap wordt dan een werkelijkheid. Heidegger
noemde het grondgebeuren van de Moderne Tijd, de verovering van de wereld als
beeld. In dit tijdperk van toegenomen virtualiteit van het beeld, Ortega y
Gasset wees er al in 1924 op, heeft dat gevolgen voor de kunst en in het
bijzonder voor het landschap. Het schilderij is vervangen door de film, en via
de computer en de nodige aansluitingen kun je als toeschouwer binnentreden in
deze virtualiteit die een eigen werkelijkheid is geworden en daarmee zijn
grenzen heeft overschreden. De sphaira, de globus, de wereldbol stond voor het
vormaspect van de kosmische totaliteit.[5]
Die totaliteit is nu tevens de beleving van het innerlijk landschap geworden. In
onze samenleving gaan we twee kanten op: naar buiten en naar binnen. De
ontdekking van de kosmos en de ontdekking van ons innerlijk. Twee bewegingen die
parallel aan elkaar verlopen. Raken we daarmee de horizon (als houvast) kwijt,
die hemel en aarde verbindt en die ons zo vertrouwd is uit het geschilderde
landschap? De toekomst zal het uitwijzen.
Voor een overzicht van mijn eigen werk zie: http://landscape.mystiek.net
ook voor een artikel over de invloed van Armando op mijn eigen werk “Het
kunstwerk in de ogen van de toeschouwer”:
http://landscape.mystiek.net/betekenis.htm
[1]
H. von Bingen, Mit den Herzen sehen. Mystische Erfahrungen und visionäre
Gedanken, Bern München Wien (Scherz Verlag), p. 40
[2] Blanchot, o.c. p. 86-87
[3]
Uit: « Partage Formel » in: Char, Zorn o.c. p. 59
[4]
Valente, o.c. p. 26-31
[5] Vgl.: “Globus
[lat., »Kugel«]. Der Rückgriff der Humanisten auf die Antike brachte auch
den G. als Symbol der Erdkugel wieder in Erinnerung; an den kaiserl.
Reichsapfel als Symbol der Herrschaft über das Erdenrund knüpfte man nicht
an. Den ersten G. als Abbild der Erde schuf 1492 M. Behaim in Nürnberg noch
vor der Fahrt des Ch. Kolumbus. Jedoch leistete erst der G. von M. Waldseemüller
prakt. Dienste, ebenso ein in Kupfertreibarbeit 1506/11 hergestellter G. Die
seit 1514 gearbeiteten Stücke von Johann Schöner machen wichtige Stufen
der Aneignung des Erdbildes deutlich. Bemerkenswert ist ein G. aus
getriebenem Silber in Nantes, der kurz nach 1530 entstand. Eine neue Stufe
erreichte der G. durch Laurentius Frisius; an seinen Globen arbeitete seit
1534/38 G. Mercator mit, dessen bedeutendster G. 1541 entstand. Mercator war
der erste, der die Beschriftung des G. durch Majuskeln und Minuskeln
differenzierte. Nach 1550 entstanden zahlreiche und um Genauigkeit bemühte
Globen, die ältere fehlerhafte Stücke verdrängten. G. aus der Zeit bis um
1550 gehören zu den seltensten Belegen der geographischen Wissenschaft.” Uit:
Lexikon der Renaissance: Globus. Lexikon der Renaissance, S. 1841 (vgl.
LdRen, S. 298)
Hildegard von BingenErectiele disfunctie |
|
© Canandanann 20-09-2006 16:58:03
|